
De zolder van mijn ouderlijke huis was zo'n plek waar het dagelijks leven met zijn regels en eisen geen invloed had. Wanneer afgedankte voorwerpen eenmaal op zolder waren beland, leek hun eigenheid tot leven te komen. Het was of de dingen, hoe verschillend ook, zich moeiteloos naar elkaar voegden. Smaak en esthetiek gelden niet op een zolder en toch ging van dit samenraapsel een speciaal soort schoonheid uit. Er heerste stof en vergankelijkheid en het was er altijd schemerig. Het maanlicht dat in heldere winternachten door een glazen dakpan scheen, herschiep de zolder in een geheimzinnige sprookjesgrot.
Dieren als wolven, raven en uilen hebben met elkaar gemeen dat ze een veelal verborgen leven leiden. We ervaren ze slechts aan de rand van onze belevingswereld. Ze vertegenwoordigen voor mij een wereld die haaks staat op onze efficiƫnt ingerichte samenleving. Ze prikkelen mijn verbeelding en vormen een vruchtbare voedingsbodem voor mijn werk.
Geworteld in de figuratieve traditie streef ik er naar om een losse verftoets te combineren met een realistische weergave."
(Evert Meilink)